Beste Wouter,
Ik zit de laatste tijd met meer sportzaken in mijn maag dan normaal gesproken het geval is. Vanaf vandaag moeten we ons bijvoorbeeld door de laatste vier schaatsdagen in het oude Thialf stadion zien te worstelen. Geen geringe taak. Ik zeg het je maar gewoon, ik vind schaatsten in zijn huidige vorm een verschrikking.
De komende vier dagen kunnen we gerust de warmste dagen in de zomer die nationale eigenwaarde heet noemen. En dat in de winter. Het nationale zelfvertrouwen gaat met sprongen vooruit als we een vooraf gesteld aantal rondjes als snelst weten af te leggen. Als Nederlanders zich ergens Nederlands door voelen, dan is het wel schaatssucces. Mede ingegeven door de overmatige hoeveelheid die ervan over ons heen is gestort sinds pakweg 1994. Ik heb het even opgezocht. De clean sweep op de vijfhonderd meter bij de mannen in Sotsji werd vaker genoemd in eindejaarslijstjes van 2014 dan de derde plaats op het wereldkampioenschap voetbal in Brazilië. Ik bedoel maar.
Toegegeven, ik ben enigszins kritischer dan een gemiddelde liefhebber. Ik kijk eerder naar wat er mis is dan naar wat er zo mooi is aan sport. Schaatsen staat niet heel erg hoog in mijn aanzien, zoals ik al eens in een eerdere column verhaalde: winnende Nederlanders maakt het snelrijden op de ijzers nog geen A-sport. Het gebrek aan competitieve Amerikanen, Noren, Zweden en Duitsers begint de sport zo langzamerhand op te breken. We mogen haast wel van geluk spreken dat voormalig Oostblokkers als Polen, Rusland en Kazachstan hun schaatshoogtij vieren, anders hadden we letterlijk alles gewonnen. Wanneer we hetzelfde zien gebeuren in een dictatoriale voetbalcompetitie schreeuwen we moord en brand, denk daar maar eens over na.
Anderzijds moeten we wel eerlijk zijn, heden ten dage is de schaatssport zo'n beetje het laatste Nederlandse sportbastion. Als ik in gedachte twintig jaar terug ga in de tijd dan zie ik dat we nu geen King Richard meer hebben, geen volleybal heren, geen Anky, geen Bart Brentjens, Pieter van den Hoogenband of Leontien van Moorsel. Zelfs geen Dennis, Frank, Ronald, Edgar of Jaap. Het enige dat we nog hebben is een Rintje Ritsma 2.0, luisterend naar de naam Sven. En een soort Bart Veldkmap in de vorm van Jorrit Bergsma. Daar blijft het bij.
Gemiddeld pakt de Nederlandse equipe een medaille of zeven per editie bij de mannen en een prijsje of vier bij de vrouwen. Lange tijd verdeeld over tien afstanden, met de komst van de ploegenachtervolging over twaalf. Dit jaar komt daar ook nog eens de lightversie van het meest Hollandse onderdeel dat de schaatssport kent bij, de marathon, onder de naam massastart. Ik zeg het je nu, dit jaar gaan we tenminste met negen prijzen naar huis.
En toch. Toch zit het me niet lekker. Koketteren met een bak gouden, zilveren en bronzen schijven, gewonnen in een discipline waar nog geen duizendste procent van de wereld zich mee bezighoudt. Heel stiekem hoop ik op Denis Yuskov en Denis Kuzin. Ik zet mijn geld op een verpletterend resultaat van Pavel Kulizhnikov op zowel de halve als de hele kilometer. Niet omdat ik onvaderlandslievend ben, juist omdat ik die ouderwetse, gerechtvaardigde Hollandse sporttrots wil voelen. Iedereen deed mee en die van ons was de sterkste, dat gevoel. Bart Veldkamp die Johann Olav Koss en Geir Karlstad versloeg in Albertville in 1992, de enige Nederlandse gouden medaille op dat Olympisch toernooi, dat gevoel. Pas dan kan ik weer blij zijn met schaatsgoud op de WK Afstanden 2015.
Ik spreek je vrijdag,
Lionel
Geen opmerkingen:
Een reactie posten