In de schaduw van iedere sportheld staat een tweede man. Een sportman die in elk ander tijdperk de gevierde man zou zijn maar precies parallel aan de grootste aller tijden zijn sportcarrière beleeft. Zo'n man is David Ferrer.
De David van tennisland vecht niet tegen één maar tegen vier Goliaths. Nummer vijf van de ranglijst zijn, in een tijd waarin de tenniswereld door vier uitzonderlijke grootheden wordt gedomineerd is het misschien wel de grootste eer die een professional ten deel kan vallen. Tegelijkertijd zorgt het ervoor dat je prestaties, hoe uitzonderlijk ook, vaak onbenoemd blijven.
Op één na beste
Tijd voor een vreemd feitje; sinds vandaag mag David Ferrer zich de op-één-na succesvolste tennisser op gravel ooit noemen. Hij bereikte pas als tweede man in de geschiedenis de grens van driehonderd winstpartijen op het gemalen baksteen. Hij deed dat echter zonder ooit het grootste toernooi op zijn favoriete ondergrond, de Franse Open van Roland Garros, ooit te winnen. Waar grootheden uit lang vervlogen tijden als Gustavo Kuerten, Sergi Brugera, Ivan Lendl, Mats Wilander ewn Björn Borg de eindzeges in de Franse hoofdstad aaneenregen moet Ferrer het slechts met één schamele finaleplaats doen.
Dat hij nimmer won op Roland Garros heeft vooral te maken met een illustere landgenoot van Ferrer, Rafael Nadal. De man van Mallorca is al een decennium alleenheerser in Parijs, met negen titels achter zijn naam. Die titels won hij meer dan eens door Ferrer te verslaan. In de kwartfinale van 2014 bijvoorbeeld, of in de finale van 2013, terwijl Ferrer tot aan die finale geen set afstond aan zijn tegenstanders.
De twee zijn tegenpolen. Nadal, die maar liefst vier jaar jonger is dan Ferrer, leeft al vele jaren op pure klasse. Nu het dit jaar meer dan voorheen op vechtersmentaliteit aankomt laat Nadal merken moeilijk met die nieuwe situatie om te kunnen gaan. Ferrer daarentegen is de vechter bij uitstek. Nog voor hij prof werd, werd hij al opgegeven door de Spaanse tennisbond, die meer heil zag in het steunen van generatiegenoot Tommy Robredo. Ferrer trok zich terug, verwerkte de tegenslag en bereikte de ATP-Tour op eigen kracht. Het bleek het begin van een eeuwig herhalende cyclus.
Beste van de rest
Met een finaleplek in Parijs, meerdere halve finales op de Australian Open en US Open en het kwartfinalistschap op Wimbledon mag Ferrer zich met recht de beste tennisser zonder grote titels noemen. Niet alleen stapte hij driehonderd keer als winnaar van het gravel, hij deed dat ook nog eens bijna driehonderdvijftig keer op andere ondergronden. Twee van iedere drie wedstrijden die hij heeft getennist sinds 2000 wist hij naar zich toe te trekken.
Hij blijft daarmee niet ver achter bij bijvoorbeeld mannen als Ivan Lendl, Pete Sampras en André Agassi, die tot de huidige generatie opstond werden gezien als de beste spelers die ooit op de baan kwamen. Daarmee is direct ook aangegeven wat de grote handicap voor Ferrer is geweest tijdens zijn loopbaan; het niveau van de concurrentie. Waar tennisgeneraties normaal gesproken twee sterren kennen die een winstpercentage van tussen de vijfenzeventig en tachtig procent halen kent deze generatie er drie die zelfs boven de tachtig procent reiken met een vierde die op zesenzeventig procent staat.
Het maakt van Ferrer een winnaar zonder echte prijzen. Een kampioen zonder kroon. Maar wel één die beter presteerde dan velen ooit hebben gedaan. Op zijn drieëndertigste ruikt hij nog één keer een kans om zijn meest begeerde titel te pakken. Met een Rafael Nadal uit vorm en zijn eerste zege van dit jaar, tegen Lukas Lacko, reeds op zak is het nu of nooit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten