Wie heel eerlijk en objectief durft te zijn ziet dat er iets mis is met het huidige systeem. Niet de beste renner maar de snelste renner wint de wedstrijd. Dat werkt prima in koersen die in één dag beslecht worden. Voor een grote ronde, en eigenlijk voor elke etappewedstrijd, is het echter de vraag of dit wel klopt. Renners die een enorme uitschieter hebben, denk aan de monsterontsnapping van Oscar Pereiro Sio in 2006, kunnen zomaar hoge ogen gooien. Anderzijds is een offday direct fataal. Het is alsof een voetbalcompetitie op doelsaldo wordt beslist, win een keer met 8-0 en je hebt de titel al bijna binnen. Dat kan beter.
Puntenklassement
Lang geleden, bij de introductie van de wielerronde, werd niet altijd de opgetelde totaaltijd als leidraad gebruikt. In Frankrijk was men weliswaar al bij eerste editie van de Tour de France in 1903 overtuigd van het optellen van de tijd, later experimenteerde men alsnog met andere systemen. In Italië dacht men er zes jaar later, toen in 1909 de eerste editie werd verreden, anders over. In de Laars achtte men het puntenklassement van hoger belang in de eerste edities van de Giro d’Italia.
Zo kon het gebeuren dat de eerste winnaar van de Giro d’Italia in 1909 niet de renner die het volledige parcours als snelste had afgelegd de wedstrijd won maar de renner die de meeste ereplaatsen in de onafhankelijke etappes verzamelde als winnaar werd uitgeroepen. Giovanni Rossignoli deed er twintig minuten korter over dan winnaar Luigi Ganna maar werd slechts derde omdat hij ook Carlo Galetti voor moest laten gaan. Ganna won drie etappes tegenover de twee van Rossignoli, die zijn slag sloeg in de koninginnenrit van Chieti naar Napels maar daarmee dus toch tekort kwam. Ganna verzamelde 25 punten, Rossignoli veertig. Roosignoli had één extreem goede dag, Ganna was de meest constante over de gehele ronde gebleken.
Vanaf 1935 is de opzet van drie weken, twintig etappes en een eindklassement gebaseerd op tijdswaarneming van kracht in Italië. Ook in Frankrijk en Spanje, dat vanaf 1935 een eigen ronde organiseerde, werd tijd de bepalende factor. Voor het kiezen van de snelste opgetelde tijd valt natuurlijk veel te zeggen, gemiddeld was men immers de snelste renner. De vraag is echter of een sprinter die negen etappes wint maar moet afhaken bij het peloton wanneer een verkeersdrempel opdoemt als inferieur moet worden gezien aan een klimgeit die weliswaar veel longinhoud heeft maar geen explosiviteit bezit. Om over de superioriteit van de tijdrijders nog maar te zwijgen.
Gulden middenweg
Zoals uit bovenstaande opmerking geconcludeerd kan worden, hoe je de eindklassering ook vaststelt, er is altijd wel een groep die tijdens wielerrondes buitengesloten wordt. De verschillende organisaties met zeggenschap binnen het wielrennen worstelen zelf ook met dit probleem, waarom wordt bijvoorbeeld de UCI World Tour wel volgens een puntensysteem beslecht? Weliswaar bestaat de World Tour uit een reeks wedstrijden maar dit geldt bijvoorbeeld ook voor de Bpost bank trofee in het veldrijden, waar sinds seizoen 2012/2013 wel voor een systeem van totaaltijd is gekozen.
Een middenweg werd in recente jaren meer dan eens gekozen in de ploegentijdrit. Niet de verloren tijd ten opzichte van, maar een vooraf vastgesteld aantal seconden werd bovenop, de eindtijd van de winnende ploeg werd bij alle renners bijgeschreven. Zo werd in het verleden ook bonificatietijd toegekend aan sprinters, al was de toegeworpen tijd ten opzichte van het verlies in de bergen en tijdrit te verwaarlozen. Toch worden renners met een handicap door gebruik van bonificatietijd aan de hand van de plek op de finishlijn minder hard gestraft voor hun 'tekortkoming' en krijgen zij een klein duwtje in de rug als beloning voor hun specialisme.
Andere voordelen
Het gebruik van een puntenklassement als leidraad is bovendien wellicht de enige manier om van het plichtmatige rondjes draaien op bijvoorbeeld de Champs Elysees af te komen zolang de tijdrit op de slotdag uit den boze blijft. Zelfs renners durven ruiterlijk toe te geven dat de slotdag 'niet telt' omdat daar geen koers meer wordt gemaakt tot de eindsprint.
Bovendien biedt het de parcoursbouwers weer nieuwe mogelijkheden. Niet langer hoeft er zoveel mogelijk gezocht te worden naar hindernissen, obstakels en obscure wegen om buiten de bergen en tijdritten verschillen te maken. Die tijdritten zelf, die de afgelopen jaren steeds korter zijn gemaakt door dit verschijnsel, kunnen bovendien weer van ouderwetse lengtes tussen de zestig en zeventig kilometer worden.